Impressie Betovergrootmoeder Christina, acrylverf op paneel, 1m60 x 1m20.
Over Weduwen en Wezen
‘Drie dingen deugen niet: herzaaien, herbakken en hertrouwen’ -Oudnederlands gezegde
Op een bewolkte zaterdag (03-01-1831 ) om twee uur ’s middags wordt ‘Christina Kempeners (mijn bet- overgrootmoeder) geboren in hartje Maastricht. In haar geboorteakte staat als adres ‘achter het Vleeschhuis’. Toen een wat vervallen ambachtsbuurt, nu een bekende winkelstraat in het centrum van Maastricht. De stad telt 24.444 inwoners volgens een volkstelling in 1830. Christina’s vader Christiaan Kempeners (1807- -), zoon van een molenaar, is gezel schrijnwerker en gepasporteerd huzaar. Haar moeder Lambertina Laguesse (1806-1870) is wollennaaister en dochter van een plafonneur. Ze zijn pas vier maanden eerder met elkaar getrouwd, in april 1831. Tegelijkertijd met het ondertekenen van hun huwelijksakte heeft vader Christiaan ook zijn ruim een jaar eerder geboren zoon Hubertus (1830-1872) geëcht. Trouwen was eerder blijkbaar geen optie. Een van de oorzaken kan het verbod voor militairen om te trouwen zijn. En de militaire dienst duurde lang voor iemand die was ingeloot of zich had verhuurd voor een paar honderd euro als remplaçant voor de zoon van een rijke boer (bron) . Want het zijn onrustige tijden in het zuiden van de Nederlanden. De onafhankelijkheidstrijd van België is in volle gang. Vele jonge mannen zijn verdreven van huis en haard en opgeroepen om te vechten voor volk en vaderland. Zo ook Christiaan. Hij is dan Huzaar van Regiment nr. 8 en gelegerd in Gent. Verlof voor een huwelijk was niet evident. Daarom heeft hij uit voorzorg zijn aanstaande huwelijk en het erkennen van zijn zoon laten vastleggen in een document op het stadhuis in Gent. Want stel je voor dat hij onverhoopt sneuvelt, dan hebben zijn ongehuwde liefje en zijn bastaardzoon in ieder geval dat attest nog. Eind 1830 is zijn diensttijd volbracht. Hij zwaait af als gepasporteerd huzaar. In dat voorjaar zoekt hij dwars door de vijandelijke troepen zijn weg naar huis. In Maastricht aangekomen, regelt hij de officiële papieren, het huwelijk en een woning. Ook vindt hij een baan. Christiaan, Lambertina en de kinderen kunnen eindelijk aan het langverwachte leven als gezin beginnen.
Impressie ‘achter het Vleeschhuis’, litho van A.Schaepkens (19e eeuw).
Het was ooit een levendige handelsbuurt waar het jonge stel zich settelt. Vol met diverse kleine bedrijfjes, winkeltjes en ambachtslui. Hun straat werd gedomineerd door een langgerekte markthal ‘het Vleeschhuis’. De glorietijd van deze bedrijvige ‘markthal’ is voorbij. Het dient nu nog enkel als een tijdelijk onderkomen voor de brandweer. Door de Belgische opstand is Maastricht een geïsoleerde stad binnen bezet Belgisch gebied. Dit heeft ernstige gevolgen voor de handel. Het is in die sociaal-economisch moeilijke periode dat Christina opgroeit. Veel kleine bedrijfjes en ambachtslieden trekken weg. Omdat ze elders meer werk hebben en de belasting op het platteland lager is. De industrialisatie rukt op. Ondernemers zien door de schaarste van producten kansen. Ambachtslieden verdwijnen, fabrieksarbeiders verschijnen. Met massa’s komen ze van het platteland richting de stad om ergens in een van de fabrieken een grijpstuiver te verdienen. Veel arbeidersgezinnen leven onder erbarmelijke hygiënische omstandigheden in eenkamerwoningen in arbeidersbuurten zoals het Boschstraatkwartier en het Stokstraatkwartier. Wantoestanden in de fabrieken van de familie Regout (onder andere kinderarbeid) leidden eind 19e eeuw tot een parlementaire enquête. Ook het gezinnetje Kempeners trekt weg uit deze ongezonde en smerige stad. In 1855 vind ik ze pas terug in de archieven. Ze staan dan ingeschreven in de Dorpsstraat 124 in Ginneken en Bavel, een voormalige gemeente ten zuiden van Breda. De 24-jarige Christina woont daar samen met haar ouders. Haar broer Hubertus is inmiddels getrouwd en hulponderwijzer in Maastricht op de armenschool. Vader Christiaan heeft zich opgewerkt tot rijksambtenaar, ontvanger van de belastingen.
Christina’s moeder Lambertina Laguesse was Franstalig. Mijn grootvader (Anton) schrijft over haar in zijn aantekeningen: ‘ze was dochter van een Frans ingenieur…zij moet zich nooit de moeite gegeven hebben zich het Nederlands eigen te maken. En liet steeds duidelijk blijken dat zij, wat stand betrof, hoger stond dan de burgerlijke familie waarin ze terecht was gekomen. Spottend werd ze daar steeds ‘de freule’ genoemd. Vroeger heb ik gemeend dat ze van adel was geweest maar dat is beslist niet het geval.’
Nieuwsgierig geworden naar deze Maastrichtse ‘freule’ Lambertina, mijn oudouder, neus ik wat rond in de archieven. Zou deze wollennaaister, van onvermoede komaf zijn? In diverse aktes valt me haar handtekening op. Ze heeft duidelijk moeite met schrijven, maar ze kent de letters van haar naam wel. Vaak en veel is ze niet naar school is geweest. Lambertina wordt geboren in Rue du Baton (De tegenwoordige Stokstraat) in het centrum van Maastricht. Een buurt volgebouwd met grote herenhuizen, met op de binnenhoven huisjes voor de bedienden, stallen en vee. Groeide Lambertina op in het herenhuis of in het huis van de bedienden? Haar vader (Johannes Laguesse) is plafonneur en haar moeder (Maria Thijssen) is klerenkoper. Deze beroepen komt niet overeen met de verhalen die Lambertina vertelde over haar afkomst. Bij de dood van haar vader in 1826 woont het gezin in de Abtstraat. Dan een buurt met armenhuizen, ambachtslui en zorginstellingen. Waar ik wel de juiste papieren voor de mysterieuze ingenieur vind, is bij haar grootvader Jean Laurent Laguesse, afkomstig uit Luik. Hij verhuist midden 18e eeuw naar Maastricht. Misschien wel naar dat huis in de Stokstraat waar zijn kleindochter geboren is? In die tijd is dat een hele deftige buurt. Hij is conducteur ponts et chaussées van beroep. Wat ook wel vertaald wordt als ‘ingenieur’. Zijn afkomst is de oorzaak dat het gezin Franstalig is. Door de Franse inlijving gaf de taal die je sprak steeds meer een verschil in maatschappelijke stand aan: de gegoede burgerij sprak Frans, de lagere burgerij sprak Nederlands of het Maastrichts dialect. Waarschijnlijk was het dus het fortuinlijke feit dat de familie van oudsher Franstalig was, in combinatie met de status van het beroep van haar grootvader, dat Lambertina het gevoel gaf van een hogere stand te zijn.
Handtekening 1) Lambertina Laguesse
Handtekening 2) Christiaan Kempeners
Handtekening 3) Christina Kempeners
Terug naar haar gezin. In 1855 wordt vader Christiaan als ambtenaar bij de Rijksbelastingdienst overgeplaatst naar Grave. Een vestingstadje aan de Maas in Noordoost-Brabant. ‘2500 zielen, die meest hun bestaan vinden in den handel, het fabrijkweezen en het verteer van het garnizoen.’ Zo omschreef het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa het stadje in 1850. Is het via haar vader dat Christina haar negen jaar oudere echtgenoot heeft leren kennen? Ze krijgt in ieder geval kennis aan Cornelis Johannes Sterk (1822- 1858), deurwaarder bij het kantongerecht en winkelier in Grave. Cornelis is sinds oktober 1855 weduwnaar geworden van Josina van den Heuvel, moeder van zijn zes kinderen. Waarvan een (N.N. een dochter) levenloos wordt geboren in 1852 en naamloos wordt begraven. Josine was net weer opnieuw bevallen en moeder geworden van haar laatste kind, als ze ‘s ochtends om half vier in het kraambed overlijdt. Ook het kleine baby’tje Sientje redt het niet. Tien maanden later in augustus 1956 volgt ze haar moeder in de dood.
Cornelis blijft uiteindelijk achter met vier van zijn kinderen: Willem (1849), Elisa (1850-1888), Frans (1851-1871) en Maria (1854-1857). Hij woont met zijn gezin in bij de 76 jaar oude moeder van zijn overleden vrouw, Cornelia Bertram (1780- 1862), kantwerkster. Ook zij is weduwe. Ze wonen samen in een groot woonwinkelpand aan de Scheerestraat 66. Zou het echte liefde zijn geweest en/of de goede financiële vooruitzichten, die Christina doen besluiten om bij het grote (stief)gezin in te trekken? Want een huwelijk met een weduwnaar geniet in die tijd geen hoog aanzien bij de bevolking en de clerus. En het romantische huwelijk won in die tijd maar langzaam terrein, lees ik in een artikel over liefde in de 19e eeuw van historisch demograaf Paul Puschmann: ‘In huwelijks- en contactadvertenties wordt tot ver in de twintigste eeuw gevraagd naar de sociale status en financiële situatie van de partner en naar diens religieuze achtergrond. Kenmerken als uiterlijk, persoonlijkheid, karakter worden pas in de tweede helft van de twintigste eeuw doorslaggevend.’
Christina trouwt met Cornelis op 26 november 1856. Ze is dan vijfentwintig jaar. Getuigen die dag zijn haar ouders en haar broer Hubertus, onderwijzer, overgekomen uit Maastricht. Verder Wilhelmus Sterk, de vader van de bruidegom (deurwaarder), zijn broer Frederik Sterk (schoenmaker) en huisvriend Bernardus Leeuwenstein (jawel, rentenier). Deze heren wonen en werken allen in Grave. En de kinderen van Cornelis? Zouden die er ook bij zijn geweest?
Handtekening 1) Cornelia Bertram, schoonmoeder van Cornelis, 2) Cornelis Sterk, 3) Wilhelm Sterk, vader van Cornelis.
Nog geen jaar later, het is mei 1857, sterft opnieuw een dochter van Cornelis. Het is de bijna drie jaar oude Maria die het leven laat. Hoe groot het verdriet ook is, er is daarnaast gelukkig ook vrolijk nieuws. Christina is in blijde verwachting van haar eigen kind. Zes maanden later wordt op 4 november ’s avonds om half tien een gezonde dochter geboren. Ze wordt vernoemd naar haar overleden halfzusje: Maria. Verder krijgt ze de doopnamen: Christina Elisabeth. Het gezin is ook verhuisd van nr. 66 naar nummertje 110, een naburig woonhuis met winkel. Werd het grootmoeder Bertram teveel, een nieuwe vrouw in huis die de plaats van haar overleden dochter innam? Of was het voor Christina moeilijk om daar in de schaduw en herinneringen van Cornelis’ overleden vrouw te leven? Ze beginnen met hun pasgeboren dochten en hun (stief)kinderen opnieuw, op een eigen plek. Het is een fijne tijd. Christina werkt ook in de winkel. Dat dat gezien en vernoemd wordt, vindt ze belangrijk. Op de geboorteakte van haar dochter heeft ze nu een beroep: winkelierster. Het is ook handig voor Cornelis zo’n gemotiveerde hulp erbij, want hij is in die tijd druk. Onder andere met de erfenis van wijlen Mejufvrouw Allegonda van Tuerenhout, kunstwerken die hij publiekelijk te koop aanbiedt. ‘100 diverse schilderstukken, waaronder zeer beroemde meesters, van eene aanzienlijke en zorgvuldig onderhouden collectie’, lees ik in een advertentie van de Haarlemsche Courant van 7 maart 1857.
1857: advertentie schilderijverkoop Cornelis Sterk.
Cornelis wordt in 1858 benoemd tot deurwaarder van het kantongerecht van Den Bosch, zie ik in mijn grootvader Antons aantekeningen. Wanneer Christina ook opnieuw in verwachting blijkt, dan lijkt alles zich voor het gezin ten goede te keren. Lijkt, want in de herfst van dat jaar slaat het noodlot opnieuw heftig toe. Nog voor hij in functie komt, wordt Cornelis ernstig ziek. Hij sterft 9 november 1858 ‘s middags om twaalf uur. Hij is dan zevenendertig jaar oud. Christina dan hoogzwanger van hun tweede kind, blijft achter met hun gezamenlijke dochter Maria van een jaar en zijn drie kinderen Willem, Elisa en Frans. Ineens is het leven totaal anders. Ze is weduwe en hoofd van een samengesteld gezin. Een kleine drie maanden later, 22 januari 1859 wordt ’s ochtends om vier uur hun tweede dochter geboren. Ze vernoemt het meisje naar haar net overleden echtgenoot: ‘Cornelia’. Als doopnamen krijgt ze de namen: Maria, Alphonsia, Francisca en Lambertina, naar haar moeder.
Volgens mijn grootvader Anton, liet Cornelis zijn gezin onverzorgd achter: ‘Bedenk wel’, zegt hij ‘dat er in die dagen nog geen pensioenfonds was.’ Ik vind in de Nederlandsche Staatscourant van 1859 een berichtje over zijn mogelijke schulden en tegoeden: ‘Allen die iets te vorderen hebben of verschuldigd zijn aan den heer C.J. Sterk, in leven deurwaarder en Winkelier…daarvan schriftelijk opgave of betaling doen…ten kantore van den Notaris S. P. A. de Bruyn te Grave.’ De oproep heeft niet genoeg geld opgeleverd om het gezin Sterk intact te kunnen houden. Christina verlaat 22 juni 1859 Grave, de familie van haar man, haar stiefkinderen en hun huis in de Scheerestraat 110. Met haar haar twee dochters Maria en Cor vertrekt ze naar haar ouders in Brabant. Voor de drie overgebleven kinderen van Cornelis zijn door de familie andere plannen gemaakt. Zoon Willem (10) en dochter Elisa (9) worden op Franstalige, katholieke internaten in België geplaatst. Dit omdat hun oom, de broer van hun overleden moeder, daar gardiaan van het kapucijnerklooster was. Deze Heeroom van den Heuvel, oftewel Père Alphonse, nam Willem mee en plaatste hem intern op het college in Enghien. Volgens de overlevering kon de arme jongen geen woord Frans en de docenten geen woord Nederlands. Maar hij redt het. In 1873 wordt dit weesje in Doornik tot priester gewijd. Dezelfde cultuur- en taalshock zal kleine Elisa te verwerken hebben gekregen. Zij werd door diezelfde Père Alphonse bij de Ursulinen in Thildonk (B) geplaatst. Daar blijft ze tot ze werk vindt in Brussel. Alleen Fransje (8) blijft in Grave. Ik hoop zo dat hij is opgenomen in een van de gezinnen van zijn ooms (van den Heuvel) die allebei bakker zijn. Dit omdat Fransje ook bakker wordt. Tenminste dat lees ik in zijn overlijdensakte van 1871. Fransje sterft op twintigjarige leeftijd. Twaalf jaar na de dood van zijn vader. Twaalf jaar na het uiteenvallen van dit gezin Sterk. Zijn oom tekent zijn overlijdensakte. Geen oom van de Heuvel- maar wel oom Frederik Sterk. Misschien woonde Frans toch elders?
In 1860 zijn Christina en haar dochtertjes Maria en Cor ingeschreven in Valkenswaard bij haar ouders. Een paar jaar later krijgt familiehoofd Christiaan een nieuwe standplaats. Ze verhuizen allen naar Wernhout. Hier werd hij ontvanger van de doorlaatpost. Het was toen een klein dorp met nog geen 300 inwoners. Er was zelfs geen lagere school. De meisjes liepen elke dag 5 km naar Zundert en terug om lessen te kunnen volgen.
Christina krijgt een relatie met de vijfendertigjarige Adriaan van Delft (1833 -1882), een ondergeschikte van haar vader Christiaan. Hij is kortelings overgeplaatst naar Haamstede waar hij werkt als belastingontvanger. Zijn vader is de schoenmaker Adriaan van Delft en zijn moeder Jannetje Steijns. Een rooms-katholiek gezin uit Middelburg. Het tweetal trouwt 22 juli 1869 in Zundert. Na hun huwelijk trekken Christina en Adriaan met de dochters richting Zeeland. Haar ouders blijven achter in Wernhout, maar niet lang daarna wordt Lambertina ernstig ziek en sterft. Christiaan is totaal ontredderd. Hij mist zijn overleden vrouw, dochter en kleinkinderen die zijn verhuisd. Hij besluit te hertrouwen. Hij blijft met zijn nieuwe vrouw, Elisabeth Govers, tot aan zijn dood wonen in Brabant.
Zes jaar later in september 1875 vind ik Christina en Adriaan ingeschreven in Tholen aan de Kerkstraat 35A. Ook de twee dochters Maria en Cor, 19 en 17 jaar oud, zijn bij hen ingeschreven. Verrassend genoeg komt in juli 1878 ook hun 28-jarige stiefzus Elisabeth Sterk (Elisa) bij hen inwonen. Ik vermoed om zich samen met haar stiefmoeder voor te bereiden op haar toekomstige huwelijk met Joseph Raick, dat een paar maanden later in Brussel plaatsvindt. Elisa Sterk en Joseph Raick zullen mijn overgrootouders worden, ze zijn namelijk de ouders van mijn grootmoeder Marie Amélie Raick (1884-1965). De twee jongere meisjes Maria en Cor verlaten ook hun ouderlijk huis. Cor vertrekt naar Oud-Vosmeer, waar ze een aanstelling als onderwijzeres op de lagere school krijgt. En Maria gaat naar Middelburg om verder te studeren in het onderwijs en tegelijkertijd te werken. Later zal ze trouwen. Zij en haar toekomstige echtgenoot Martinus Mercx zullen ook overgrootouders van mij worden. Zij zijn namelijk de ouders van mijn Grootvader Anton Cornelis Mercx (1885-1973).
Als Adriaan van Delft negenenveertig is, overlijdt hij. Opnieuw is Christina weduwe en ditmaal moet ze het alleen doorstaan. Want haar dochters zijn het huis uit. Ze vindt haar draai niet in Tholen zonder Adriaan. Een paar maanden later besluit ze dan ook te vertrekken. Ze verhuist naar Bergen op Zoom naar de Potterstraat 238, waar ook haar oudste dochter Maria woont en werkt als docent aan de MULO voor meisjes. Deze school werd ook wel ‘de school van juffrouw Visser’ genoemd. Later dat jaar voegt ook haar jongste dochter Cor zich bij haar. Die heeft inmiddels een aanstelling gekregen als onderwijzeres in Halsteren, niet ver van Bergen op Zoom. Maria trouwt en verhuist, blijft werken en krijgt een gezin met 3 kinderen. Christina wordt grootmoeder Sterk. Mijn opa, haar kleinkind Anton, vertelt hoe hij zijn grootmoeder Sterk en tante Cor vaak daar in Bergen op Zoom opgezocht heeft in ‘een niet te groot huis’. De twee vrouwen blijven hier wonen tot oktober 1892. Dan zegt Cor haar baan op in het onderwijs. Ze heeft er genoeg van. Misschien ook omdat ze niet zo’n sterke gezondheid heeft. Ze gaat wonen en werken in het parochiehuis bij haar halfbroer Willem Sterk die priester is in Enghien (B). Ze hoopt hem bij te staan in zijn geestelijke roeping.
Christina’s twee dochters: Maria Sterk (mijn overgrootmoeder) en Cor Sterk, ca. 1880.
Christina’s twee stiefkinderen Willem Sterk en Elisa Sterk (mijn overgrootmoeder) ca. 1880.
Christina (grootmoeder Sterk) ontbindt haar huishouden en gaat het ene half jaar bij het gezin van haar oudste dochter Maria in Roosendaal wonen en de andere helft van het jaar bij haar jongste dochter in Enghien. Haar kleinzoon Anton vertelt hierover dat ze altijd gehaald en gebracht moest worden. Ook had hij de indruk dat grootmoeder Sterk liever bij zijn moeder in Roosendaal was dan bij zijn tante Cor in Enghien. Hij dacht dat dit kwam omdat ze het Frans niet machtig was. Die taal was volgens hem voor zijn grootmoeder een ‘boek met zeven sloten’. Dit is een verhaal van mijn grootvader dat ik vreemd vind. Christina’s moeder Lambertina Laguesse was immers Franstalig? Volgens de overlevering weigerde ze zelfs Nederlands te spreken. Hoe kan het dan dat haar dochter Christina, die meer dan de helft van haar leven bij haar ouders heeft gewoond, die taal niet heeft opgepikt. Hoe communiceerden die vrouwen onderling?
Christina (Grootmoeder Sterk) sterft in 1907 op 76-jarige leeftijd in het R.K. parochiehuis in Enghien. Het was de laatste reis naar haar jongste dochter Cor en haar oudste stiefzoon Willem de priester. Ze hoefde nooit meer gehaald en gebracht te worden.