Schildering Adriana Jansen, acrylverf op paneel, 1m20 x 1m50.
Het zijn woelige tijden in Noord-Brabant wanneer Adriana 25 augustus 1831 het levenslicht ziet. Een slordig jaar eerder is De Belgische gewapende opstand tegen Koning Willem I uitgebroken. Er zijn 50.000 manschappen in de provincie gelegerd, die er negen jaar zullen blijven. Dit laat Brabant niet onberoerd. Ze hebben veel gemeen met de Zuidelijke Nederlanden qua ‘ligging, geaardheid, zeden en godsdienst’, meer dan met het Protestantse Noorden. Ondanks die overeenkomsten woedt de oorlog voort. En de afscheiding, het ontstaan van België, zal weldra een feit zijn. De gewonde soldaten werden in Brabant verzorgd. In de krant De Noord-Brabander van 9 augustus 1830 was er een oproep aan de lezers om ‘pluksel en scheurlinnen’ te komen brengen, zodat de ‘dapperen’, wiens ‘bloed voor Koning en Vaderland vloeit’, goed verzorgd konden worden (1). Naast de oorlog waar veel slachtoffers te betreuren zijn, heerst er ook nog een pokken- en cholera-epidemie (2). De gemiddelde levensverwachting van een man is dan 36,6 jaar en voor een vrouw 39,5 jaar (3). Een zuigeling heeft een overlijdenskans van meer dan 300 op 1000 (4). Het analfabetisme loopt onder de Nederlandse bevolking drastisch terug: van 20 % in 1800 tot 15% in 1830 (5). ‘Noord-Brabant telde in 1830 het hoogste aantal analfabeten van Nederland. Maar bijzonder genoeg waren er diverse gemeenten langs de Maas waar weinig tot geen analfabeten voorkwamen’, lees ik in de De Nederlandsche Staatscourant van 26 februari 1830. ‘De kommissie dringt erop aan dat er een provenciaal schoolfonds worde opgerigt, ten einde de behoeftige klasse, welke nu nog te zeer in deze provinci (Brabant) van onderwijs verstoken blijft, mede meer algemeen in dit voorregt te doen deelen.’
Adriana’s vader, de 28-jarige mandenmaker Gerardus Jansen (geboren op 19-09- 1802) gaf haar aan bij de burgerlijke stand van Boxmeer in 1831. Hij verscheen daar 26 februari om 10 uur ’s ochtends samen met zijn kompaan die eveneens Gerardus Jansen heette, 29 jaar oud en onderwijzer was, en Peter van Hoek, 40 jaar en van beroep particulier. De moeder van Adriana was de 32 jaar oude Elisabeth van Stiphout (1799-1866). Ze was dagloner. Ze beviel van Adriana 25 februari om 13 uur ‘s middags. Uit de latere trouwakte van haar dochter blijkt dat ze analfabeet is. Zo niet haar vader Gerardus. Hij kon schrijven, al was het moeizaam, zie ik aan zijn aarzelende handtekening uit deze, en ook uit andere aktes. Beide ouders woonden en werkten in Boxmeer.
Handtekening Gerardus Jansen op de trouwakte van zijn dochter Adriana (mei 1831).
Adriana trouwt op 20-jarige leeftijd op 6 mei 1851 in Boxmeer met de 21-jarige Antonie Mercx. Hij komt uit een geslacht van Koperslagers. Beiden zijn nog niet meerderjarig en krijgen de toestemming van hun ouders om in het huwelijksbootje te stappen. Hun handtekeningen onder de trouwakte maken duidelijk dat ze kunnen lezen en schrijven. Antonie is geboren in 1830 te Asten. Maar het gezin is alweer jaren woonachtig in Boxmeer. De jonggehuwden trekken in bij zijn ouders: vader Willem Mercx geboren 1802 in Oirschot, van beroep ook koperslager, en moeder Maria Hermans geboren in 1798 te Boxmeer, huisvrouw. De beide families zijn rooms-katholiek, dus ze zijn waarschijnlijk in de St. Petruskerk getrouwd. De eerste 2 jaar van hun huwelijk wonen ze in bij zijn ouders in de Keiestraat 126. Er zijn dan naast de ouders nog drie andere broers en zussen van Antonie in huis: Johanna, Adrianus en Elisabeth Mercx. De eerste boreling van het jonggehuwde stel wordt naar deze laatstgenoemde zus vernoemd.
Handtekening op hun trouwakte in mei 1851: Antoon Mercx en Adriana Jansen.
Adriana’s oudste dochter Maria Elisabeth Mercx wordt 3 oktober 1852 om 10 uur ’s ochtends geboren. De tweeëntwintig jarige vader geeft zijn dochter aan samen met Hendrik Bugel, messenmaker, en de vijftigjarige Johannes Grinsven, blauwverver. Wanneer de dochter 9 maanden oud is, vertrekt het gezinnetje uit het ouderlijk huis naar Vierlingsbeek. Het is 5 juli 1853. Ze gaan wonen in de Grootestraat waar Antonie Mercx een eigen koperslagerij begint. Een eenmanszaak. Volgens de verhalen in de familie hingen in die dagen de kerken in het land van Cuyk vol met het koperwerk van deze smid. Zoals kruisbeelden, kandelaars en wierrookvaten, maar ook stallantaarns voor voertuigen en petroleumlampen. Erg zakelijk was Antonie niet. Dus rijk zijn ze er nooit van geworden. Hij vroeg te lage prijzen voor zijn producten en had een groot gezin te onderhouden. Want er worden in Vierlingsbeek na Maria Elisabeth nog, jawel, minstens negen kinderen geboren: Willem (1854– ), Elisabeth ( 1855–), Martinus (1856-1940), Hendrika Johanna (1859–), Maria Elisabeth (1861-1924), Hendrika Berdina (1864–), Hendrikus (1866–), Johannes (1869-1951) en Anna (1871- 1924). Adriana is 21 jaar oud bij de geboorte van haar eerste kind en 41 jaar bij de geboorte van haar laatste dochter. Ze heeft in die periode in ieder geval deze tien kinderen laten registreren. Andere kinderen heb ik niet in de archieven terug kunnen vinden. Uit deze gegevens blijkt dat ze gedurende twintig jaar iedere twee jaar een kind krijgt en in de beginperiode zelfs een kind om het jaar (!). Ze verhuizen in 1885 van Groesbeek naar Grave volgens het bevolkingsregister. Bijna alle kinderen zijn dan het huis uit. Behalve de jongste dochter Anna Hendrika die dan 13 jaar is. Ook Adriana’s vader Gerardus Jansen woont nu bij hen in. Misschien sterft hij dat jaar. Hij staat namelijk niet meer geregistreerd op Adriana’s en Antonies laatste gezamenlijke adres in Mill 24 februari 1886, krap een jaar later.
Als HBS-leerling bracht mijn grootvader Antonius (Ton) Mercx (1885-1973) elke zomervakantie drie weken door bij mijn betovergrootouders, en oudtante Anna. Hij reisde met de trein, de NBDS, vanaf zijn woonplaats Roosendaal naar het station van Mill. Zo ook die zomer in 1902. Het was zaterdag 26 juli, grootvader en kleinzoon hadden die namiddag in de smidse gewerkt. Ton trok voor zijn grootvader, en naamgenoot, de blaasbalg. Het was zacht weer die dag, rond de 22°C. Na het eten hebben ze nog een tijdje achter het huis op een stoel in de tuin gezeten. Die nacht om 1 uur werd grootvader ineens onwel. De 17-jarige student werd door zijn Tante Antje gewekt en erop uitgestuurd in het donker om een dokter en een pastoor te halen. ‘Straat lantarens had je niet’, lees ik in mijn grootvaders aantekeningen van 22 januari 1970. ‘Geen bus, fiets, auto of brommer. Ik zocht te voet de weg bij het schijnsel van de maan.’ Het mocht niet baten. Niet veel later om 5 uur ‘s ochtends stierf de 71-jarige smid. Hij werd bijgestaan door twee wakende buren. Ton schrijft verder in zijn aantekeningen dat hij ‘s ochtends om half negen naar het postkantoortje in Mill ging om een telegram naar zijn vader (Martinus) in Roosendaal te sturen. De post was daartoe niet in staat. Daarom ging de telegram eerst naar Boxtel, waar de Rijkstelegraaf het overnam. Zo kwam Martinus te weten dat zijn vader -de smid- gestorven was. Maar in de namiddag van diezelfde dag was vader Martinus al in Mill. Vader en zoon namen tot na de begrafenis hun intrek in Hotel Giezen. ‘Tegenover het Station had Hotel Café Restaurant Giesen hotelkamers voor de reizigers; in die tijd waren er nog geen auto’s en de vertegenwoordigers, die met de trein reisden, noemde men toen ‘Reizigers’. Er was ook een Koetshuis, waarin Paard en Karren gestationeerd waren om mensen en goederen te vervoeren’, lees ik op een site over Mill.
‘
Anton Mercx, de kleinzoon, ca. 1900-1902.
Na de dood van haar echtgenoot ontmantelt Adriana het huis en de smederij. Haar enige nog thuiswonende dochter Anna Hendrika, toen dertig jaar, gaat bij haar oudste broer Martinus Mercx, mijn overgrootvader, in Roosendaal wonen. Aan de Burgerhoutschestraat G11K. Hij is sinds drie jaar weduwnaar van Christina Sterk (1857-1899). Hij heeft haar op het sterfbed moeten beloven niet te hertrouwen, wat hij ook nooit zal doen. Zijn gezin bestaat uit drie pubers, tussen de 10 en de 17 jaar oud. De oudste is mijn eerdergenoemde grootvader Anton. Ik kan me voorstellen dat ‘tante Antje’ zeer welkom was. Vooral door de hulp die ze bood. Zeker nu overgrootvader sinds een tijdje een vaste aanstelling had als directeur van de kweekschool in Roosendaal.
Drie kinderen van Adriana Jansen: mijn overgrootvader Martinus Mercx, die inspecteur van het onderwijs werd. Zijn broer Johannes-Jan Mercx, docent, en zus Maria Elisabeth Mercx (Roeles).
Moeder Adriana trekt in Boxtel bij haar dochter Maria Elisabeth Mercx in. Ook zij is reeds weduwe van Willem Hubertus Roeles, die twee jaar eerder in 1900 is overleden. Het gezin woont in Wijk A nr. 41 te Boxtel. Maria Elisabeth (1861-1924) is de tweede dochter die Adriana deze naam gaf. Blijkbaar omdat de oudste dochter Maria Elisabeth (1852–) voor 1861 is overleden. In Boxtel begint Adriana te sukkelen met haar gezondheid. Na een maandenlang ziekbed vol rusteloze nachten sterft ze, voorzien van de heilige sacramenten der stervende, op 3 februari 1908. Het is winter, het vriest -3° C en miezert een beetje. De zon laat zich die dag toch nog zo’n uurtje zien.
Portretschetsen: impressie Adriana Jansen, pen op papier, 67 cm x 40 cm.
Bron 1: info klik op Brabander tijdens de Belgische Opstand en de Tiendaagse Veldtocht (1830-1831)
Bron 2: Artikel: Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1831: Eenige opmerkingen omtrent de nuttigheid der koepokken, ontleend uit de alhier heerschende epidemie der kinderziekte. Door P.J. Blom, Med., Chir. et art. obst. Doctor, te Utrecht.
Bron 3: CBS: Artikelen: Hoe lang leefden wij? Historische veranderingen in levensduur en het doodsoorzakenpatroon.
Bron 4: Over zuigelingensterfte en geboorte in de 19e en begin 20e eeuw, info klik op: Nederlands Tijdschrift voor geneeskunde
Bron 5: Regionale verschillen in de daling van het analfabetisme in Nederland 1775-1900: Onno Boonstra
Bron 6: De Nederlandsche Staatscourant van 26 februari 1830